-
1 Front
〈v.; Front, Fronten〉♦voorbeelden:die Front eines Tiefs • het front van een depressieauf breiter Front • over een breed frontdie gegnerische Front • de vijandelijke linies〈 figuurlijk〉 Front gegen etwas, jemanden machen • front maken tegen iets, iemandin Front des Rathauses • voor het stadhuis
Перевод: с немецкого на нидерландский
с нидерландского на немецкий- С нидерландского на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский